Gederfd woongenot door geluidshinder: aanknopen bij de begrotingswijze van Groningse aardbevingsschade?
Annotatie van Laura Schuurs en Taraneh Riyazi bij de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant over de vraag wanneer sprake is van
onrechtmatige geluidshinder en, bij positieve beantwoording daarvan, de vervolgvraag welke (materiële en/of immateriële) schade voor vergoeding in aanmerking komt. Wat de uitspraak
met name het bespreken waard maakt, is het
oordeel van de rechtbank over materiële schadevergoeding wegens verminderd woongenot. Op
welke wijze dient deze schade te worden begroot? Ligt het voor de hand om bij de begroting
daarvan aan te knopen bij de richtlijn die de
Hoge Raad heeft gegeven in zijn uitspraak over
het begroten van verminderd woongenot als gevolg van trillingen door gaswinning in Groningen
(HR 19 juli 2019, «JA» 2020/1)? Of is die richtlijn
inderdaad, zoals de rechtbank oordeelt, niet geschikt voor de begroting van dit schadegeval?